Zeer Zorgwekkende Stoffen
In LAP3 (CMP), Besluit melden afvalstoffen, Regeling bodemkwaliteit, REACH, CLP en Omgevingswet zijn regels opgenomen voor Zeer Zorgwekkende Stoffen. Dit zijn stoffen die gevaar kunnen opleveren voor mens of milieu. RIVM houdt een lijst bij van deze stoffen, die regelmatig wordt geactualiseerd.
De regelgeving komt er op neer dat (niet alleen) bij afvalverwerking een inspanning moet worden gedaan om de hoeveelheid Zeer Zorgwekkende Stoffen te beperken (minimalisatie). Probleem is dat de regelgeving onvoldoende aangeeft hoe dit te doen en wanneer deze inspanning voldoende is geweest. Op basis van de Omgevingswet (Besluit activiteiten leefomgeving) is er een inventarisatiefase geweest van welke stoffen er in de diverse afvalstromen aanwezig kunnen zijn. Dit is op bedrijfsniveau uitgerold en daardoor is er helaas geen landelijk beeld. Anno 2025 is er een volgende fase gestart met het opstellen van zogenaamde Vermijdings- en Reductieplannen (VRP's). BRBS Recycing heeft een dergelijke VRP voor haar leden op laten stellen. Dit is bij het secretariaat opvraagbaar.
Volgens LAP3 moet, wanneer de zorgplicht daar aanleiding toe geeft, worden bekeken wat het risico met de stoffen is. Het kan zijn dat er maatregelen worden genomen om risico's in te perken, zoals verlagen van de concentratie, persoonlijke beschermingsmiddelen of maatregelen die emissie beperken. Mocht er twijfel blijven bestaan dan kan het zijn dat een concentratiemeting nodig is. Dit is in de meeste gevallen lastig: voor de meting van de stoffen zijn geen protocollen beschikbaar zoals monsternemingsprotocollen, geaccepteerde analysemethoden, etc.. en gesteld dat er een meetwaarde wordt gevonden dan is het vervolgens de vraag of de stof in de gevonden concentratie en toepassing een risico kan vormen. Soms is zelfs de wetenschap niet in staat dit te beantwoorden. BRBS Recycling werkt samen met andere brancheorganisaties en kennisinstituten om hier meer zekerheid te krijgen.
- LAP3 (CMP): dit is de basis voor vergunde activiteiten. De verplichten van deze regelgeving strekken tot inventarisatie van welke stoffen aanwezig zijn en vervolgens eventuele meting en risicoanalyse. Voor de analyse van de mogelijke aanwezigheid van ZZS in afvalstromen is als hulpmiddel bij LAP3 het SGS Intronrapport "ZZS in Afvalstoffen" gepubliceerd.
- Besluit melden afvalstoffen: per juli 2025 moeten ontdoeners die in hun vergunning ZZS vermeldingen hebben deze informatie doorgeven aan afvalbedrijven als zij zich ontdoen van hun afvalstromen. Via een leidraad is verder toegelicht in welke gevallen deze melding verplicht is en welke informatie dit moet betreffen. Het verdient aanbeveling om deze leidraad goed op te volgen en zo onnodige administratieve lasten te voorkomen.
- REACH en CLP: dit is Europese regelgeving voor Registratie en communicatie over gevaarlijke stoffen in producten en over de vaststelling van gevaarseigenschappen van gevaarlijke stoffen. Door het RIVM zijn deze stoffen verwerkt in Nederlandse lijsten van ZZS en dit is de basis die aangeeft over welke stoffen het precies gaat.
- Regeling bodemkwaliteit: blijkt uit de voorinformatie over (de productie of herkomst) van een bouwstof dat er stoffen in zitten die niet zijn genormeerd in bijlage A van de Regeling bodemkwaliteit dan spreken we van 'niet-genormeerde stoffen'. De onderzoeker moet deze stoffen meenemen in het onderzoek en vermelden op de milieuverklaring. Toetsen aan de kwaliteitseisen uit bijlage A van de Rbk 2022 is dan niet mogelijk. Voor deze niet-genormeerde stoffen geldt dat de toepasser van de bouwstof invulling moet geven aan de zorgplicht.
Het is duidelijk dat de regelgeving voor Zeer Zorgwekkende Stoffen en voor "Niet genormeerde stoffen" een grote opgave is voor recyclingbedrijven en veel rechtsonzekerheid geeft. Het zal nog lange tijd duren voordat er duidelijkheid is over de implicaties van deze regelgeving, die nogal versnipperd in de regelgeving is ingebed.
De regelgeving rond ZZS en Niet genormeerde stoffen is verbonden aan de zorgplicht. Jurisprudentie wijst er op dat het dan gaat om wat redelijkerwijze en evident aan kennis beschikbaar is over de bouwstof. Met andere woorden betekent dit dat er geen algehele verplichting is tot het continu uitvoeren van onderzoek om uit te vinden of de onbekende stoffen aanwezig zijn.